We hebben dictie onderverdeeld in drie deelonderwerpen, namelijk verstaanbaarheid, begrijpelijkheid en expressiviteit. In het vorige artikel is beschreven hoe tekst verstaanbaarder over het voetlicht kan komen door een goed onderscheid te maken tussen de verschillende klanken, en door secuur om te gaan met klemtoonposities.
Begrijpelijkheid
Nu willen we niet alleen verstaan, maar ook begrijpen wat er gezegd wordt. Het onderscheid tussen verstaan en begrijpen is belangrijk en wordt duidelijk in dit voorbeeld:
1a. Jan gaat niet naar school, omdat hij op de juf verliefd is.
Daar zetten we de volgende zin tegenover:
1b. Jan gaat niet naar school omdat hij op de juf verliefd is.
In de eerste zin (met een komma-intonatie) gaat Jan inderdaad niet naar school en de reden daarvoor is zijn verliefdheid op de juf. In de tweede zin (zonder komma-intonatie) gaat Jan wél naar school, maar niet omdat hij verliefd is op de juf.
Waar segmentele eigenschappen van het spraakgeluid (klinkers en medeklinkers) vooral belangrijk zijn voor woordherkenning, geven prosodische eigenschappen van het spraakgeluid (o.a. intonatie, accentuatie) veel aanwijzingen over hoe de woorden moeten worden samengenomen tot een groter geheel. Zo kan het ontstaan dat dezelfde opeenvolging van woorden een heel andere betekenis kan krijgen door een andere frasering, zinsmelodie of accentuering.
Zoals gezegd spreken we van begrijpen als de oorspronkelijke bedoeling van de spreker, dus de gedachte achter de gesproken tekst wordt achterhaald door de hoorder, zoals opnieuw te zien in de spraakketen.
Frasering
In dagelijkse spraak wordt deze keten van begin tot eind doorlopen: je begint met een gedachte en eindigt (als het goed is) met dat de ander je gedachte begrijpt. Als acteur begin je eigenlijk na stap 2, je formulering staat al vast. Hier worden de grenzen van dictie iets vager en is het dus belangrijk dat we de gedachte achter de tekst vinden. Eenmaal gevonden moeten we deze gedachte communiceren, en om de gedachte te communiceren moeten we de gedachte structureren. Dat wil zeggen opdelen in kleinere blokjes: fraseren.
“What language says is made clear to an audience to the degree that the actor articulates and projects it audibly. What words mean is given clarity only when the speaker comprehends them, and this comprehension is manifest only when his language is well phrased.” (David Craig, 1978)
In geschreven tekst wordt gefraseerd door gebruik van leestekens en in spraak fraseren we door spreekpauzes te gebruiken. Spreekpauzes geven een duidelijke instructie aan de luisteraar, namelijk: ‘probeer de vorige woorden met elkaar in verband te brengen, want ze horen bij elkaar. Probeer daarnaast vooral niet het volgend woord met de voorgaande woorden in verband te brengen.’
Zonder dat je er over nadenkt kennen die spreekpauzes een aantal begeleidende verschijnselen:
Ten eerste ademhaling: de hoorder haalt essentiële informatie uit het waarnemen van waar en hoe de spreker ademt. Adem en betekenis zijn ontzettend sterk verbonden. Vaak zie je dan ook dat de adem die genomen wordt even groot is als het idee erachter. Het is misschien wel niet voor niets dat het woord voor inademen hetzelfde is als voor het krijgen van een idee: inspiratie.
Het tweede begeleidende verschijnsel van spreekpauzes is finale verlenging: De klanken voor de spreekpauze worden langzamer uitgesproken en worden dus verlengd.
Vaak wordt een zin op een lagere toon geëindigd dan dat deze is begonnen. Toonhoogteverschil is het derde begeleidende verschijnsel.
Tenslotte is er meestal een intensiteitverschil. Aan het eind van een eerste informatieblokje zal de intensiteit van de klank zijn afgenomen en aan het begin van een volgend informatieblokje wordt de klank weer op volle sterkte ingezet.
De moeilijkheid zit ‘m hier niet in de verschijnselen zelf. Goed, het zal enige oefening vragen om er makkelijk mee te spelen, maar de moeilijkheid zit ‘m vooral in het bewust toepassen. We moeten af van het idee dat we eenzelfde gevoeligheid voor taal hebt in het zingen als in het spreken. Veel verschijnselen die vanzelf gaan in dagelijkse spraak verdwijnen nou eenmaal als we gaan zingen. Als je je frasering optimaal wil communiceren zal je bewust de volgende regels moeten volgen:
Fraseer op basis van tekst, niet op basis van muziek. Een musicallied is immers een gezongen monoloog. Wees bewust dat je gedachten communiceert, geen blokjes woorden.
Tweede regel: Maak bewust gebruik van de zojuist beschreven fraseringsverschijnselen. Hierbij geldt: hoe groter de schakel in gedachten, hoe dieper de breuk en dus hoe aanweziger de fraseringverschijnselen. Dit betekent dat adem groter of hoorbaarder kan zijn, finale klanken langer en het toonhooghe- en intensiteitsverschil groter.
Neem tenslotte muzikale vrijheid als dat nodig is. Dit laatste vinden musicalzangers vaak lastig want moet je niet precies zingen wat er staat? Zeker in modernere musicalmuziek moet je juist niet altijd zingen wat er staat en wordt er vaak uitgegaan van een zanger die een mate van vrijheid kan nemen. Sterker nog: vrijheid nemen is de kern van wat jou als performer bijzonder maakt en is zelfs de reden dat we twintig keer naar hetzelfde stuk gaan kijken: het zorgt voor een andere interpretatie, een eigen interpretatie.
Accentuering
Zo’n eigen interpretatie wordt versterkt door bewust gebruik van accenten, de andere pijler van begrijpelijkheid. (Attentionele) Accentuering betekent dat de spreker een woord of zinsdeel uit kan lichten en hiermee een instructie aan de luisteraar geeft: dit zinsdeel vormt de kern van mijn boodschap. Door een accent weg te laten geeft hij juist de boodschap dat het minder of niet belangrijk is. Zo kan het accentueren van een contextueel onbelangrijk woord makkelijk leiden tot misverstanden. Rietveld & Van Heuven (2009, p. 290) geven het volgende voorbeeld:
‘De politie heeft vannacht langs de A2 een alcoholcontrole uitgevoerd. Tegen twintig automobilisten is proces-verbaal opgemaakt. Eén bestuurder kreeg een BON omdat hij meer dan 5 promille alcohol in zijn bloed bleek te hebben.’
Door het accent op ‘bon’ te leggen suggereert de spreker dat de overige automobilisten geen bon hebben gekregen.
Waar frasering de gedachten structureert, geeft de accentuering de richting aan van de gedachten.
De gedachte achter de tekst is dus wederom leidend. Wees bij het bepalen van je accenten dan ook erg alert op álles wat er in de tekst gebeurt: Let bijvoorbeeld op verbindingswoorden zoals ‘maar’, ‘dus’, ‘en’, ‘tenzij’. Deze woorden lijken onbelangrijk, maar ze wijzigen de richting van de gedachte en mogen dus niet weggemoffeld worden.
Alle de tekstuele accenten die je hebt gevonden moeten vervolgens corresponderen met de muzikale en vocale accenten. Dit zal lang niet altijd één op één kloppen en dus is er enige artisticiteit nodig. Een accent is eigenlijk de grote broer van de klemtoon: waar een klemtoon het belangrijkste deel van het woord aangeeft, laat een accent het belangrijkste woord van een zin zien. Hier kunnen we dus weer dezelfde middelen inzetten, zoals beschreven in het vorige artikel:
Net als bij frasering moet je ook hier muzikale vrijheid nemen waar nodig. Waar en hoeveel vrijheid er wordt genomen maakt het onderscheid tussen de goede en minder goede performers. Denk hier dus niet te licht over.
Tenslotte: hou de tekst vloeiend en licht. Teveel accent doet namelijk de wisselwerking tussen woorden teniet, en tekst zal dan minder goed verstaan én begrepen kunnen worden.
Hiermee is een groot deel van de spraakketen gedekt en voldoen we grotendeels aan onze verantwoordelijkheid naar de taal. In het volgende en laatste artikel van dit drieluik zal expressiviteit aan bod komen zodat we de liedtekst op zo’n manier over het voetlicht krijgen zodat deze net zo levend en opwindend wordt als de gedachte en verbeelding erachter.
Bronnen
Berry, C. (2000). The Actor & The Text
Craig, D. (1990). On Singing On Stage
Rietveld, A.C.M., VanHeuven, V.J. (2009). Algemene Fonetiek
LaBouff, K. (2008). Singing and Communicating in English